Bron: www.dekelderklasse.nl
Stoppen met voetbal: een relatie waarvan je weet dat –ie niet meer werkt
‘Stel nou hé. Dat je gewoon eens stopt. Heb je zoveel tijd over. Kunnen we dit vaker doen.’
Dan zwijg ik. En denk ik na over hoe het zou zijn. Om ooit te zeggen: ‘Ik stop met voetbal.’
De wereld zal niet vergaan, toch? En ik ben echt niet de eerste; als we onze bond moeten geloven, stoppen er zelfs ieder jaar steeds meer voetballertjes vóórdat ze de senioren gehaald hebben. In 2017 schreven 12.267 mafkeesjes zich uit. Omdat ze waarschijnlijk nooit hadden geleerd om buiten tegen een bal te schieten. Omdat ze liever met hun gezette reetje op de zachte huissofa van hun ouders zitten terwijl ze een potje FIFA spelen dan dat ze ‘keepen voor vijftien’ tijdens een potje tienen in de miezer. Of plots met hun vriendjes besluiten dat ze liever nutteloze spiertjes kweken door te trekken aan een ingewikkeld apparaat in een stinkende fitnessruimte met afgeschermde douchehokjes, omdat ze het eng vinden om hun blote tampeloeres te tonen in een naar bier, graspollen en pis ruikende kleedkamer.
Ik heb er nooit aan gedacht. Oké, op dit moment effe, omdat de baas het vroeg en zij nou eenmaal houdt van weekendjes weg en het irritant vindt dat ik alleen maar praat over dat geplande teamweekend over een aantal weken of dat geslaagde teamuitje laatst in het bowlingcenter waar we uiteindelijk zo zat als een konijn met het gehele team naar buiten liepen in een goed stel bowlingschoenen, met een boete voor een slingerworp met een bowlingbal tegen een systeemplafond op zak en een flinke kegel. Voor de rest ben ik te druk geweest met voetbal om te denken aan stoppen met mijn grootste en oudste liefde.
Soms schiet het heel snel door m’n kop. Bij jou vast ook. Als het bokkekoud is bijvoorbeeld. Of als je een ijsbeentje krijgt. Als je weer een uur moet rijden voor een pot voetbal in zeikweer of er weer eens maar tien man is komen opdagen. Dan denk je ’t effe. Dat je in dit gezeik geen zin meer hebt. Dat je beter met je Barca-pyjama op de bank had kunnen liggen, kijkend naar hoe anderen sporten. Kutsport, denk je dan, dat voetbal. Met z’n smerige kleedkamers en knollenvelden. Met z’n belachelijk lange autoritten naar onbekende gehuchten. Om daarna weer thuis te komen, aangeschoten te ploffen op de bank en een heerlijk verhaal te vertellen aan je lief over alles wat voetbal voor jou is, terwijl ze niet luistert.
We weten allemaal dat ’t ooit gaat gebeuren. Ooit gaan wij stoppen. Ooit stoppen we zelfs écht. Kan zomaar twee jaar tussen zitten. Of meer. Het proces van stoppen met voetbal is als een relatie waarvan je weet dat –ie niet meer werkt, maar het toch nog effe probeert. Tegen beter weten in alles uit de kast haalt om het nog te laten werken en je naarmate de tijd verstrijkt steeds zekerder van je zaak wordt. Dat dit niet meer werkt. Het is het moment dat je spieren beginnen te roesten, je ledematen bij elkaar worden gehouden door drie rolletjes tape en jij jezelf iedere maandag ziekmeldt op je werk omdat je je bed niet uit kunt komen. Dan weet je dat het genoeg is. Dat de tijd is gekomen om te stoppen.
Maar wij zijn nog lang geen 86. Wij gaan nog effe door. Balend soms, klagend van ellende, morrend van moeheid. Maar dat hoort erbij; soms moet je werken in een relatie. Dat doe je voor je grote liefde. Een liefde die nog lang niet roest, maar glimt als een kleedkamervloer na een goed potje kontjeglijden.
Dus stoppen wij niet. Ooit flikkeren we onze schoenen in ’t vuur, maar nu nog niet. We gaan door. Totdat we niet meer kunnen. Omdat stoppen altijd nog kan, maar daarna nooit meer.