Bron: www.dekelderklasse.nl
Onvoorwaardelijke liefde voor de bank (L) (L) (L)
Ik heb jou nooit gemogen. Vanaf het moment dat ik mijn voetbalschoenen aantrok, haatte ik je. Ik zag je altijd van een afstandje. Stond je daar maar te staan, in diezelfde houding, met gekromde rug en open mond te kijken. Wisselspelers stonden altijd maar een beetje tegen je aan te leunen.
e kreeg trappen, klappen en modder op je geklopt, er werd zelfs op je gekotst in de vroege ochtend, maar het deed jou helemaal niks. Je deed simpelweg je taak. Knap, maar tóch heb ik nooit iets gehad met jou. Maar nu ik ouder word, niet meer zoveel train en m’n lichaam steeds vaker begint te kraken, maakt mijn haat langzaam plaats voor liefde. Steeds liever ben ik dicht bij jou. Zullen we vrienden worden?
Ik weet het: ik ben een lul geweest. Heb je ook geschopt, net als iedereen, je behandeld als een stuk stront als ik niet mee mocht doen van de trainer of gewisseld werd. Jij ving me dan op en tóch had ik een schijthekel aan je, reageerde ik mijn frustratie op je af. Seizoenen lang heb ik m’n best gedaan om jou op afstand te houden, heb ik getraind om niet bij jou te zijn, maar nu is de tijd gekomen dat wij elkaar beter moeten leren kennen. Heel langzaam open jij mijn ogen en begin ik jouw schoonheid te zien. Langzaam dringt het nu tot me door: ik ga jou heel hard nodig hebben.
Ik denk echt dat we samen heel gelukkig kunnen worden, jij en ik. Want jij, bank (mag ik trouwens bank zeggen?), helpt me te zitten als ik pijn heb. Beschermt me tegen wind, tegen regen. Zelfs mijn burger op de barbecue blijft droog bij jou. Als ik jouw vriend mag zijn, zal ik zorgen dat je nooit meer alleen staat. Dat er altijd genoeg wisselspelers zijn om jou warm te houden. Dat je verzorgd wordt als er weer een oetlul zijn rode kaart op jou heeft botgevierd. Hij ziet jouw schoonheid nog niet, heeft alleen maar oog voor bal of been. Laat hem maar; ooit gaat hij jou ook waarderen. Hij ziet nu nog niet hoe mooi jij bent als je vol zit en hoe zeldzaam jij bent op onze knollenvelden. Hij heeft nog geen idee, is nog te jong, te fanatiek om het te begrijpen, maar ooit zal hij weten wat ik nu weet: wij boffen maar met jou.
O bank. Jij mooie, oude, verrotte en houten bank, wat heb jij het toch zwaar gehad. Alles aan jou veranderde. Steen werd plastic, vierkant werd rond. Zelfs jouw houten bank, datgene wat jouw naam eer aan deed, werd vervangen door plastic stoeltjes. Soms noemen ze je ‘dug-out’, maar dat heeft je nooit gepast, zo’n populair Engels woord. Voor ons bleef jij een bank. Gewoon een bank. Ook met stoeltjes.
Ik wil nog even doorgaan op het veld, kan ons gepruts dat lijkt op voetbal nog lang niet missen. Haar gras, haar kantine, haar kleedkamers, haar vriendschappen. Nu ik ouder word, die negentig minuten me inmiddels gescheten kunnen worden en ik steeds vaker snak naar uitrusten met een bidon in m’n hand, dringt het tot me door dat jij daar keihard bij hoort. Vergeef me daarom. Asjeblieft. Wij hebben jou nodig, bank.