Bron: www.dekelderklasse.nl
Wij bedanken jullie allemaal de moeder
‘Hup, jongens! Het kan nog!’
Dit is dus wat ons moeder al heel m’n voetballeven doet als ze komt kijken: iets roepen wat volledig ongepast is. Je zou kunnen verwachten dat het wel overgaat. Of kunnen hopen dat ze ooit zal gaan coachen zoals een aanvoerder of trainer. Maar dat doet ze niet. Ze blijft wie ze altijd is geweest. Dus zullen onze moeders hun coaching altijd verkeerd blijven timen. Zullen ze altijd dingen blijven roepen die ons als achtjarige motiveerde, maar waar wij nu als enigszins qua leeftijd volwassen voetballers helemaal niks meer mee kunnen. En tóch. Tóch staan ze daar. Achter een hekje. Achter ons. Onze moeders te wezen.
Ja, ook achter jou. Vergeet niet wie zij is: zij was erbij toen jij die keuze maakte om te gaan voetballen. Ze zei nog dat je de motoriek had van je vader. Dat je beter iets met hardlopen kon gaan doen. Maar ze zei ook dat zij gelukkig was als jij dat was. Dus nam ze je mee naar de winkel voor je eerste voetbal. Je eerste paar voetbalschoenen. Je eerste trainingspak en scheenbeschermers. Ze bracht je naar de eerste training. Ze droeg jou, je tas, je vriendje en je eigen bal omdat je die perse wilde showen, op haar fiets.
Ze was er iedere training. Iedere wedstrijd. Reed jou en je teamgenoten naar uitwedstrijden en toernooien. Ze gaf je centjes voor een ijsje. Voor AA-drink en een frikadel. Uren stond ze langs de zijlijn jou vooruit te schreeuwen. Dagen zat ze in het ziekenhuis met jouw dikke enkels en knieën, jouw gebroken armen, jouw hoofdbloedingen. Jaar na jaar waarschuwde ze je. Dat je op moest passen. Voor je knieën, je schenen, je vrienden. Dat het beter was dat biertje níet te drinken. Dat sigaretje níet te roken. Dat je beter kon stoppen met voetbal om je te focussen op school. Ze zette je op zwemmen, gaf je een muziekinstrument, verplichte jou je huiswerk te maken. Maar tussen jou en de bal kwam ze nooit. Al kon je er geen bal van. Struikelde je keer op keer en zat je vaker met een ijszak om je dikke enkel thuis op de bank dan met een vriendin. Ondertussen maakte zij je eten, pakte zij je tas, deed zij je was. Geheel belangeloos.
En toen werd je groot en opstandig. Wilde je niet meer verzorgd worden, maar op eigen benen staan. Benen die al de nodige schoppen hadden gehad en uitgedeeld en die eigenlijk nooit waren gemaakt voor het voetbal, maar constant maar weer werden meegesleurd naar het veld, omdat ze niet beter wisten. Voetbal ging voor alles, maar mam hoefde van jou niet meer iedere week te komen. Dat vond je voor lul, tegenover je vrienden. Maar ma luisterde niet; ze bleef komen.
Nu bén je groot. Nu komt moeders niet meer iedere week kijken. Omdat jij ooit zei dat ze beter thuis kon blijven. Dat het niet de moeite was. Dat ze toch de enige supporter zou zijn. Dat het zou gaan regenen. En dat jullie slecht zijn. Heel slecht. Dat vond je voor lul, tegenover je moeder. Die alles voor jou over heeft.
En toch komt ze soms. Omdat ze jou niet kan missen. Omdat ze altijd achter jou zal blijven staan. En jij weet dat. Moeders mag daarom roepen wat ze wil. Mijn moeder, jouw moeder en ons moeder. Want moeders is moeders.
Voor haar ben jij geen Kelderklasser. Voor haar ben jij altijd de beste. Al ben je nog zo slecht.