Bron: www.dekelderklasse.nl
Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Deze week: een Ode aan Voetbalgeluid.
Maar soms, heel soms, zou ik dat geluid eens weg willen draaien.
Begrijp me niet verkeerd; ik hou van voetbalgeluiden. Van het geplof van een voetbaltas op een kleedkamervloer. Van een scheet op een trillend kleedkamerbankje of een luidruchtige shoarmaboer. Ik hou van “Kom op jongens! Met z’n allen!!” en van tikkende noppen die naar buiten lopen, terwijl een piepende kleedkamerdeur wordt opengehouden. Ik hou van het fluitje van de scheids. Van de klets van scheenbeschermers op elkaar. Van het geschreeuw. Het gejuich. Het gejoel. Ik hou van het geluid van een bal in het net. Of een bal op een lat. Een kop. Een paal. Ik hou van het geluid van een gevulde kantine in de verte. Van het losmaken van de scheenbeschermers. Het gezang van de linksback. Ik hou van het geluid wanneer een krat pils een kleedkamer in wordt gedragen. Van het geklingel van de flesjes. Het openen van de flesjes. Van die eerste slok. Ik hou van het geluid van samenzijn.
In de Kelderklasse is geen plaats voor haat. Voor oerwoudgeluiden, zwartepiet-leuzen of andere vormen van ‘gracisme’.Dion van Meel
Deze geluiden laten me voelen als een pupil. Als een kind dat, zolang hij een bal heeft of ziet, nog niet zeikt, klaagt, moppert. Over kunstgras of slechte velden. Over of er wel genoeg man is in ‘t weekend. Over kromgetrokken lijnen of te hard opgepompte ballen. Een kind dat zich nog niet druk om de kleur van zijn sokken, de kleur van de bal of de kleur van zijn tegenstander. De kleur op zijn wangen zegt alles.
Maar wij zijn geen kinderen meer. We zijn grote jongens en meiden die enkel samen willen zijn, op of rond een voetbalveld. Mannen en vrouwen gevuld met liefde voor het spel, die begrijpen dat ze sommige dingen niet moeten schreeuwen. Dat ze soms hun kop moeten houden en weg moeten lopen. We vergeven daarom de Kelderklassers die dat soms wél doen. Die zich vergissen en over die grens gaan. We vergeven ze, omdat wij Kelderklassers fouten mogen maken. En omdat we weten dat het hún onwetendheid is. Een onwetendheid van volwassen kinderen, dolend in een voor hen te grote wereld.
We zullen hun geluid wegdraaien. We zullen ze opvangen en houden binnen de lijnen, daar waar ze veilig zijn. We zullen met ze praten. Ze laten inzien dat ze kunnen roepen wat ze willen, maar dat we het niet horen. Dat ze onze liefde nooit zullen verwoesten. De liefde van anderhalf miljoen Nederlanders die week in week uit tegen een bal staan te trappen, van Rotterdam tot aan Raamsdonksveer en van Biervliet tot aan Baburen. De liefde voor het spel van rode, zwarte, bruine en opgeschoren kapsels. Van penzen en ribbenkastjes. Van gekleurde en zwarte schoenen. Dit is het spel van Theo, Harry, Mohammed, Annemarie en Hakim. Van snotneuzen en bejaarden.
In de Kelderklasse is geen plaats voor haat. Voor oerwoudgeluiden, zwartepiet-leuzen of andere vormen van ‘gracisme’. Op het hoogste podium van de Nederlandse sport, te midden van het mooiste decor, met op het podium het grootste aantal voetballende bevolkingsgroepen, regeert enkel de liefde. De liefde voor het spel en haar geluiden. Niemand komt aan ons spel.
Dit is mijn tegengeluid. Voetbal is van iedereen.