Bron: www.dekelderklasse.nl
Ode aan de Balzakbal
Iedere week schrijft Dion van Meel een ode aan de Kelderklasse. Aan onze onvoorwaardelijke liefde voor knollenvelden, harde ballen en bier. Van Meel staat aan de zijlijn en geeft commentaar. ’t Zit ‘m in de details. Deze week: een Ode aan de Balzakbal.
En nu lig je daar, al een paar minuten in het gras naar adem te happen, duwend met je vingertoppen tegen je onderbuik, omdat je na al die levensjaren nog steeds geen idee hebt wat je moet doen als er een bal in je zak is geploft, dus maar uit wanhoop die teelballen probeert terug te duwen omdat ’t voelt alsof ze achter je navel zijn gekropen, terwijl je hoopt dat die onbeschrijfelijke balzakbalpijn weer wegtrekt en je weer rustig kunt gaan functioneren.
En je maten ondertussen maar lachen.
Trouwens: beste voetbalvrouw, ik zou jou heel erg graag willen betrekken in dit verhaal. Zodat je begrijpt wat wij voelen als die bal onze ballen raakt. Maar echt oprecht: ik zou niet weten hoe ik jou zou moeten uitleggen hoe balzakbalpijn voelt. Als een bal op je borsten? Nee. Op je tepels? Ik denk ’t niet. Als de pijn die je voelt als je met je schaambeen op een fietsstang knalt? Absoluut niet. Als die pijn tijdens weeën dan? Als dat zo zou zijn, zou ik schreeuwen.
De balzakbal. Zo godsgruwelijk pijnlijk, maar o zo mooi.Dion van Meel
Maar ik hoef niet hard te schreeuwen bij balzakbalpijn. Het enige wat ik wil, is kreunen als die bal m’n noten net heeft gekraakt. Kreunen, kermen en piepen van de pijn, naar de grond gaan als een stervende zwaan, zoeken naar m’n adem, puffen alsof ik 7 centimeter ontsluiting heb en rustig in foetushouding stil blijven liggen in het gras, mijn beide handen stevig om m’n balzak geklemd, zonder dat iemand me optilt of tegen me praat, tot de pijn is weggetrokken en ik na een paar minuten weer rechtop kan zitten, m’n sokken op kan trekken, nog 1 keer hard kan zuchten en weer op kan krabbelen alsof er niks is gebeurd, tijdens de wedstrijd af en toe nog effe voelend en stiekem kijkend of het allemaal nog wel op de goede plek zit.
Dat is wat ik wil.
En effe eerlijk: wie wil er nou eigenlijk worden opgetild als z’n ballen nog in z’n keel bungelen? Niemand toch? Niet door onze teamgenoten en niet door onze tegenstander. Er is geen voetballer die na een balzakbal wil worden gered door iemand die zo graag z’n reddingszwemdiploma’s wil demonstreren op een voetbalveld door achter het balzakbalslachtoffer te gaan staan en hem langzaam achterover te laten leunen met zijn armen in de redders’ nek. Wie heeft bedacht dat dit helpt? Alsof we dan sneller herstellen. Laat elkaar daarom volgende keer nou gewoon eens liggen als dit gebeurt. Laat elkaar liggen en zachtjes sterven. Ga lekker door met ballen en gebruik het slachtoffer als dood object. Als kaats. Als molshoop. Als doelpaal voor mijn part. Maar til ‘m niet meer op.
De balzakbal. Zo godsgruwelijk pijnlijk, maar o zo mooi.
Het is een van die zeldzame momenten in de wedstrijd dat tegenstanders plots gelijkwaardig zijn. Uit medelijden. Uit begrip. Uit sympathie voor elkaar. Omdat we allemaal al een keer dat kloteklotengevoel hebben mogen ervaren, en nu eens een reden hebben om de ballen uit onze broek te lachen om het balzakleed van een ander.
De balzakbal verbindt. De balzakbal tovert een glimlach op het veld. De balzakbal ontziet niemand, maar niemand weet wanneer. Het is die zucht. Die kerm. Die val. Het zijn die gesprongen tranen in de ogen van de balzakbalontvanger. En het zijn die 21 mannen die om hem heen staan. Met elkaar lachend, wijzend en schreeuwend:
“Gaat –ie, Peter?!”
Niks is mooier dan het delen van het leed van onze edele delen. Het is klote, maar ach. Houd je wel eindelijk eens een keer de bal in de ploeg.