Bron: www.dekelderklasse.nl
Misschien zijn we naast het veld wel tevreden, hebben we de zaakjes op orde en wandelen we al fluitend de dag door. Misschien is het glas voor ons zelfs wel altijd halfvol, maar zodra we in onze genopte sloffen die witte kalklijnen oversteken gaat er bij de pessimisten onder ons een knop om. Want dan mankeert er ineens een heleboel.
Aan alles. En dat mag dan ineens ook wel gezegd worden. 7 dingen waarover Kelderklassers altijd zeiken tijdens de wedstrijd.
1. Brakheid
Het begint eigenlijk al zodra we de kleedkamer binnenstappen. Al zuchtend en steunend gooi je je tas op het bankje en ga je ernaast zitten. Daarna steek je meteen van wal: ‘Mochten jullie het nog niet geroken hebben mannen, Richard en ik hebben gisteren een hele baco-fabriek leeggedronken en we voelen ons ellendig. Dit wordt niks. Man wat voelen wij ons kut.’ Op het veld wordt die lijn nog even doorgetrokken. Ieder waterig oogcontact met een medespeler (of tegenstander) vormt aanleiding voor een klaagzang over jouw oh zo brakke kop.
2. Het weer
Brak zijn we, daar valt geen speld tussen te krijgen. Maar heb je die zon al gevoeld? Tering zeg, wat een hitte. ‘Marco, heb jij de bidons wel gevuld? Het is 148 graden hier.’ Nee, Marco is dat vergeten, maar daar komen we zo op terug. Het maakt trouwens niet uit wat voor weer het is: is het namelijk drie graden kouder en staat er een briesje, dan vriest het ineens dat het kraakt en voel je je tenen niet meer. En is het je al eens opgevallen dat we altijd wind tegen hebben? ‘Dit is toch geen weer om te voetballen man!’
3. Het veld
Goed, het weer hebben we gehad. Sjon, Herman en Karel hebben het afgelopen halfuur flink de tijd genomen om het veld te analyseren. Pollen, gaten en molshopen te over. Wat missen ze het biljartlaken op de eigen vereniging toch, en wat vinden ze het fijn om het daar uitgebreid over te hebben. Ze maken ook grappen: ‘Wat een vreemd kunstgras is dit, Sjon.’ ‘Inderdaad, hebben ze hier net de koeien vanaf gehaald, ofzo?’ Je verliest met 3-0 en raakt zes ballen compleet verkeerd. Dat ligt niet aan jou, maar aan dat veld. Daar valt niet op te voetballen.
4. De scheidsrechter
De ene keer is hij blind, de andere keer doof. Soms negeert hij de vlagger en de andere keer vertrouwt hij er teveel op. Aan Sjaak de Wit, die bij de lokale supermarkt als chef groente werkt en in de kantine best een gezellige gozer is, valt tijdens die negentig ellendige minuten ineens vanalles aan te merken. ‘Ach komop, scheids, dit is voetbal he.’ ‘HIJ TOCH NIET!’ ‘Kan ‘ie wel een kaartje voor krijgen, hoor.’ Je verliest met 3-0 en krijgt zes vrije trappen tegen, waarvan er twee in gaan. Dat ligt niet aan jouw veel te late tackles, maar aan de scheids. Die floot in het voordeel van de tegenstander.
5. De keeper
Harry is normaal gesproken een best degelijke keeper die jou en je team er dit seizoen meermaals doorheen heeft weten te slepen, omdat jij en je collega aan de rechterkant weereens een mannetje lieten lopen. Dat weet jij en dat weet jouw collega aan de rechterkant ook. Eigenlijk is Harry de beste man van het veld en zou je Harry iedere wedstrijd op je blote knietjes moeten bedanken met een biertje en een broodje bal. Deze wedstrijd krijgt Harry er drie tegen en bij die eerste begin je al. ‘Man, Harry, schele malloot, die moet je toch hebben!’ Vanaf de rechterkant van het veld: ‘Wat hebben wij een kutkeeper, zeg.’
6. De trainer
Marco kan niet voetballen. Maar écht niet. Hij heeft ooit één seizoen meegedaan, en dat was een drama. Met het team hebben jullie hem toen subtiel gevraagd of hij niet een meer assisterende rol wilde vervullen binnen het team. En dan het liefst buiten het veld. Marco is nu jullie coach, omdat hij niet in aanmerking kwam voor vlagger. Daarvoor moet je namelijk de buitenspelregel kennen. Hij maakt de opstelling, vult de bidons een houdt een slap onsamenhangend praatje voor de wedstrijd. Jullie verliezen met 3-0 en het is de schuld van Marco, die ook al was vergeten de bidons te vullen. ‘Wat een lul, man.’
7. De tegenstander
Speelde je vorige week nog tegen een stel gekken die in een gesticht thuishoren, zijn het deze week de bewoners van een bejaardentehuis. Toen kreeg je voortdurend schoppen, en nu loop je je uit de naad tegen al 40 jaar op elkaar ingespeelde oud-selectiespelers die jullie eruit tikken zonder hun kunstheup ook maar enigzins te belasten. Het maakt allemaal niet uit. Het zijn altijd nare gasten en er is altijd moeilijk tegen te voetballen. Volgende week speel je tegen opgeschoten C-spelers die bij ieder lichaamscontact kermend op de grond liggen, maar wel netjes hun mond houden tegen de scheids. ‘Irritant man, van die keurige blagen.’